Mijn vriend en ik gingen de wildernis in. We gingen op zoek naar dieren. We wandelde over een smal pad. Plotseling was er een leeuw op het pad. Hij zag ons niet, omdat hij op een antiloop jaagde. We gingen verder. We zagen een haas en vijf salamanders. Toen we aan het praten waren over de leeuw, verscheen een bosbok. Toen hij ons zag, rende hij weg. We gebruikten de tweede helft van de ochtend om rond te zwerven in de wildernis, maar we zagen geen dieren meer. Mijn vriend zei: "Laat ons naar de rivier gaan. Mijn oudere broer heeft een kano. Hij is naast de rivier. We hebben geen olifant, buffel en giraf gezien. Misschien hebben we meer geluk daar op die plaats.
Na de lunch gingen we in de boot en we roeiden naar het midden van de rivier. We hadden geluk. Als je Nijlpaarden wilt zien, dan moet je naar de rivier gaan. Koereigers waren op de nijlpaarden, ze aten insecten. Kleine diertjes die op de huid van het nijlpaard zijn. De lucht was helder en de zon was heet. We waren dorstig, hongerig en moe. We keerden terug naar huis. We aten zeer veel en dronken heel veel water. Na het avondeten gingen we naar bed. Vermoeidheid doet een mens slapen. |
