Les 2. Wayboro fo koy Niamey.
Inhoud
  1. Intro
  2. Woordenlijsten
  3. Grammatica
  4. Oefeningen

     




2.A. Intro

Wayboro fo koy Niamey

Wayboro fo kaaru farkay boŋ. A koy Niamey. A na farkay neera.
A day haw fo da bari fo.
A kaaru bariyo boŋ. A n'iri fo. A koy fu.

Luisteren en oefen

 


2.B. Woordenlijsten
  1. Werkwoorden
  2. Zelfstandige naamwoorden
  3. Voorzetsels, etc.

Open de Uitspraakgids in een nieuw venster

Leer deze woorden uit het hoofd.



2.B.1. Werkwoorden
Djerma Nederlands Uitspraak
kaa komen kaâ
fo groeten
wi doden; maaien, oogsten [graan] wi
kar slaan, treffen kar
foy de dag doorbrengen foy
kaaru 1) klimmen, bestijgen (onovergankelijk)
2) (be)rijden (van dier, fiets, etc.) (overgankelijk)
kâ/ ru
Terug


2.B.2. Zelfstandige naamwoorden
Djerma Nederlands Uitspraak
baani, baano gezondheid (van lichaam);
vrede, rust (van geest)
bââ/ ni
bene, bena lucht, hemel bê/ ne
hari, haro water, vloeistof ha/ ri
bene hari, bene haro regen bê/ ne ha/ ri
Terug


2.B.3.Voorzetsels, bijwoord, etc.
Djerma Nederlands Uitspraak
boŋ (voorzetsel) op, bovenop (nasal) boŋ
bene (voorzetsel) boven, omhoog be / ne
oho (bijwoord) ja o / ho
haŋ'a (bijwoord)
aha
nee (nasal) haŋ / a
à / hà
fofo (bijwoord) hallo, bedank, groeten fo / fo
nda (voegwoord) en, met nda
Terug

Opmerking:

Een voorzetsel komt altijd na het woord of zinsdeel waarop het betrekking heeft. Het is dus feitelijk een 'nazetsel' in het Djerma.

 




2.C. Grammatica

Onderwerpen in deze les

  1. Het lijdend voorwerp, algemeen
  2. Het partikel "na" voor het aanwijzen van het lijdend voorwerp in de verleden tijd
  3. Uitzonderingen op de zinsbouwregels bij het gebruik van een lijdend voorwerp
  4. De werkwoorden komen en gaan
  5. Het voegwoord "nda"
  6. Overzicht van de zinsbouw zoals behandeld tot nu toe


2.C.1. Het lijdend voorwerp, algemeen

Ter opfrissing van het geheugen, er zijn drie belangrijke zinsdelen 'voorwerpen' in relatie met het werkwoord:

  1. Het lijdend voorwerp, dit vindt u door te vragen: wie/wat <persoonsvorm><onderwerp><rest van zin>.
  2. Het meewerkend voorwerp, dat laat zien voor wie of aan wie de actie van het werkwoord is gericht. Het is het zinsdeel waarvoor men 'aan' of 'voor' kan plaatsen, eventueel door wijzigen van de volgorde in de zin, of deze juist kan weglaten als ze er al staan.
    Dit komt in Les 6.D.2 aan de orde.
  3. de bijwoordelijke bepaling, het zinsdeel dat de vragen wanneer, waarom, waar, hoe lang, hoe, in welke mate, hoe ver, etc. beantwoordt.

Opmerking: De koppelwerkwoorden, zijn en worden, vallen niet in deze categorieën.

De plaats in de zin van het lijdend voorwerp is in het Djerma afwijkend van die in het Nederlands. We behandelen in deze paragraaf eerst de regels en in de volgende paragrafen worden deze toegelicht.

Algemene hoofdregel

De algemene regel in het Djerma is dat het lijdend voorwerp voor het werkwoord (de persoonsvorm) staat, terwijl het meewerkend voorwerp en de bijwoordelijke bepalingen en andere bepalingen er in het algemeen na komen (zie voorbeelden in 2.C.2. hieronder).

Belangrijkste uitzondering

Er is één groep van werkwoorden, welke een subjectieve waarneming of een emotie uitdrukken, waarbij het lijdend voorwerp direct achter de persoonsvorm staat. Deze werkwoorden zullen in de woordenlijsten van de verschillende lessen en in het woordenboek met een "#" worden aangegeven, zie 2.C.3.

Overige uitzonderingen

Slechts bij een paar algemene werkwoorden (met name "kopen" en "verkopen") komt het voor dat men het lijdend voorwerp ook wel direct na de persoonsvorm zet. Maar bij deze werkwoorden is het ook goed en zelfs meer gebruikelijk om gewoon de algemene regel te volgen en de lijdend voorwerp voor de persoonsvorm te zetten. In paragraaf 2.C.3 worden deze uitzonderingen op de bovenstaande regels in meer detail behandeld.

Partikel

Als er een lijdend voorwerp in de zin voorkomt en het staat voor de persoonsvorm, dan is er ook altijd een partikel (hulpwoord bij het werkwoord). Dit partikel gaat aan het lijdend voorwerp vooraf om dit te kunnen onderscheiden van het onderwerp. Maar ongeacht de tijd (verleden, heden, toekomst), de wijs (aantoonden, gebiedende, aanvoegende) of het aspect van het werkwoord, de zinsbouw blijft behouden, zie 2.C.2.

Terug



2.C.2. Het partikel "na" voor het aanwijzen van het lijdend voorwerp in de verleden tijd

De regel in het Djerma is dat een lijdend voorwerp voorafgaat aan het werkwoord. Om een duidelijke scheiding aan te geven tussen het onderwerp en het lijdend voorwerp, wordt een partikel, ofwel het hulpwoord, tussen het onderwerp en lijdend voorwerp geplaatst. Dit partikel is afhankelijk van de tijd en is daarom tevens een aanduiding van de tijd.

In de verleden tijd wordt het partikel "na" gebruikt om het lijdend voorwerp te scheiden van het onderwerp. Dit "na" staat voor het lijdend voorwerp.

Voorbeelden
Djerma Nederlands
Ay na bari fo neera Ik verkocht een paard.
A na yo kaaru Hij bereed een dromedaris.

Opmerking: Dit "na", als een indicator van de voltooide tijd, komt alleen voor in de zin als er een lijdend voorwerp aan het werkwoord vooraf gaat. Het maakt niet uit of het werkwoord wel of niet gevolgd wordt een een bijwoordelijke bepaling, een meewerkend voorwerp of zelfs een samengesteld lijdend voorwerp (als dit na het werkwoord komt).

Indien de persoonlijke voornaamwoorden die beginnen met een klinker ("a" en "i") gebruikt zijn als lijdend voorwerp, dan zal het partikel "na" hier in het algemeen mee verbonden worden. Dit gebeurt soms ook met andere voornaamwoord die beginnen met een klinker. Als deze samenvoeging voorkomt, dan wordt het voornaamwoord in de uitspraak sterk beklemtoond.

Voorbeelden
Djerma Nederlands
Iri n' a wi. Wij doodde het.
A n' i day. Hij kocht ze.
Araŋ n' iri fo. Jullie groette ons.
Zankey n' iri kar De kinderen sloegen ons.

De klinker van dit partikel "na", en ook van alle andere partikels wordt erg kort uitgesproken, niet veel meer dan een knor.



2.C.3. Uitzonderingen op de zinsbouwregels bij gebruik van een lijdend voorwerp

Het lijdend voorwerp gaat meestal aan het werkwoord vooraf (zie 2.C.1). Er is echter een groep van werkwoorden waarbij het lijdend voorwerp standaard na het werkwoord komt. Dit zijn de werkwoorden die een subjectieve waarneming of een emotie uitdrukken, zoals "maa" (horen) en "kande" (brengen). Deze werkwoorden zullen in de woordenlijsten van de verschillende lessen en in het woordenboek met een "#" worden aangegeven.

Voorbeelden
Djerma Nederlands
Iri maa musu beri. We hoorden een leeuw.
Araŋ kande hansi. Jullie brachten een hond.


Ook voor die gevallen dat het lijdend voorwerp in principe vooraf hoort te gaan aan het werkwoord, is een andere volgorde mogelijk, maar niet verplicht. Als twee of meer zelfstandig naamwoorden gebruikt worden als het lijdend voorwerp, dan mogen ze ook na het werkwoord geplaatst worden.

Voorbeeld
Djerma Nederlands
I kaaru bari da yo. Zij bereden een paard en een dromedaris.

Merk op dat het net zo correct is om te zeggen: "I na bari da yo kaaru".

In het Djerma is er een groep van werkwoorden die zowel overgankelijk als onovergankelijk kunnen zijn, net als in het Nederlands. Een overgankelijk werkwoord kan een lijdend voorwerp bij zich hebben, een onovergankelijk werkwoord niet. Een voorbeeld is het werkwoord "kaaru". In combinatie met het voorzetsel "boŋ" betekent het beklimmen of opklimmen, zonder dit voorzetsel betekent het rijden op of berijden. In het geval met een voorzetsel geldt net als in het Nederlands dat het zelfstandig naamwoord waarop dit voorzetsel betrekking heeft geen lijdend voorwerp is. Dit voorzetsel met zelfstandig naamwoord (of zelfstandig-naamwoordgroep) is een voorzetselvoorwerp en komt dus na het werkwoord. Bij vertaling in het Nederlands kan een zin gemaakt worden waarin een lijden voorwerp aanwezig is, dit kan dus verwarrend zijn.

Voorbeeld
Djerma zinsdeel Nederlands zinsdeel
Ay na bariyo kaaru bariyo =
lijdend vw
Ik bereed het paard
Ik reed op het paard
het paard = lijdend vw
op het paard = voorzetsel vw
Ay kaaru bariyo boŋ bariyo boŋ = voorzetsel vw Ik beklom het paard.
Ik klom op het paard.
het paard = lijdend vw
op het paard = voorzetsel vw



2.C.4. De werkwoorden komen en gaan

Werkwoorden "koy" (komen) en "kaa" (gaan)

De werkwoorden van beweging (komen en gaan) gaan in het Nederlandse gewoonlijk samen met het voorzetsel 'van', 'uit' respectievelijk 'naar' voor de bijwoordelijke bepaling. In het Djerma is dit niet nodig als het voorwerp 'thuis', 'huis', 'stad', 'dorp', of de naam van een specifieke plaats of een specifiek land is.

Voorbeelden
Djerma Nederlands
A koy kwaara Hij ging naar het dorp
I kaa Niamey Zij kwamen van Niamey



2.C.5. Het voegwoord "nda"

Twee of meer zelfstandig naamwoorden of voornaamwoorden, met hun bijvoeglijke bepalingen, mogen in het Djerma met elkaar verbonden worden met het voegwoord "nda". bijvoeglijk naamwoorden, werkwoorden en zinnen mogen niet met "nda" aan elkaar verbonden worden.

Als er in een zin een hele rij zelfstandige naamwoorden aanwezig is, dan wordt in het Nederlands gewoonlijk een komma gebruikt om ze te scheiden, behalve bij de laatste twee. In het Djerma moet dan in plaats van de komma "nda" gebruikt worden tussen alle aanwezige zelfstandige naamwoorden. Er mag geen geen komma gebruikt worden. Dit "nda" is één lettergreep, een korte klinker, en de "n" is vaak niet hoorbaar.

Voorbeelden
Djerma Nederlands
Ay na haw fo da yo fo neera. Ik verkocht een koe en een dromedaris.
Ay na bari da yo kaaru. Ik bereed een paard en een dromedaris.
Hansi nda musu koy. Een hond en een kat gingen weg.
I kaaru bari da farkay boŋ. Zij bestegen een paard en een ezel.


Maar:

Voorbeelden
Djerma Nederlands
Iri na haw fo day. Iri na bari fo neera. Wij kochten een koe en we verkochten een paard.


Er zijn anderen manieren om zinnen aan elkaar te maken, maar dat wordt later behandeld in
Les 5.D.5. Het gebruik van "nda" is in ieder geval voor dit doel niet juist.



2.C.6. Overzicht van de zinsbouw zoals behandeld tot nu toe

1. Bij regelmatige overgankelijke werkwoorden (het lijdend voorwerp en dus het partikel kan aanwezig en afwezig zijn):

Voorbeeld
onderwerp
partikel
lijdend voorwerp
werkwoord
Hanso
na
muso
wi
De hond
(doodde)
de kat
doodde

2. bij onovergankelijke werkwoorden (lijdend voorwerp en dus het partikel kan niet aanwezig zijn):

Voorbeeld
onderwerp
werkwoord
voorwerp
voorzetsel
Iri
kaaru
fuwo
boŋ
Wij
klommen (op)
het huis
op

 


Laatst herzien: dinsdag 07 februari 2012